zondag 18 maart 2012

Is seks literatuur? (of om te huilen)




Door Frank van Empel, nonfixe.

Wie kent het niet, dat gevoel van uitsluiting, van niet mee mogen doen, van 'Verboden Toegang'? Dat gevoel van een elite die een gebied claimt en nieuwkomers buiten sluit. De Wereld van Gearriveerde Uitgevers en Gevestigde Schrijvers is een voorbeeld van mistige belangen verstrengeling die is verkalkt tot een coterie van hielen likkers, die maar op één ding uit is: het eigen bestaan verzekeren. Een bestaan dat wordt geschraagd door een grijs verleden, niet door de fel gekleurde toekomst. De bewoners van deze Oude Wereld vloeken met het wezen van de roman en de betekenis van de romanschrijver, zoals Milan Kundera - zelf een begenadigd schrijver - die formuleert. De schrijvers waar hij op doelt, bevinden zich nog op koude, tochtige zolder kamertjes en worden nog niet herkend, laat staan erkend. Het is nooit anders geweest. En, zoals altijd, komt er ook nu een moment waarop oude bloemen verleppen en nieuwe knoppen open gaan.

‘De roman onderzoekt niet de werkelijkheid, maar het bestaan. En het bestaan is niet wat er gebeurd is, het bestaan is het veld van menselijke mogelijkheden, van alles wat de mens kan worden, van alles waartoe hij in staat is. De romanschrijvers tekenen de kaart van het bestaan door deze of gene menselijke mogelijkheid te ontdekken.’ (Milan Kundera, De Kunst van de Roman).

Volgens de Franse filosoof Jean-Paul Sartre is er nog een beperkende voorwaarde. Een schrijver moet in zijn ogen iets te melden hebben dat er toe doet. En hij moet dat ook nog eens doen op een wijze en in een stijl die niet opvalt, maar die door niemand veronachtzaamd kan worden. Zodra een schrijver bijvoorbeeld een misstand signaleert of aan de kaak stelt, kan niemand meer zeggen dat hij of zij er geen weet van heeft. Of, zoals de Franse essayist Brice-Parain het uitdrukt:
‘De geëngageerde schrijver weet, dat woorden “geladen pistolen” zijn. Als hij praat, schiet hij. Hij kan ook wel zwijgzaam toezien, maar vanaf het moment dat hij ervoor gekozen heeft om te vuren, moet hij zich daar ook als een man naar gedragen, door op concrete doelen te richten en niet door, als een kind de ogen te sluiten en in het wilde weg te schieten, louter om het geknal te horen.’(Jean-Paul Sartre, What is Literature?)

De fallusvormige schietijzers van Jan Cremer, Heleen van Royen en Ronald Giphart produceren in elk geval géén literatuur. Hun boodschap is tamelijk opportunistisch: er moet meer gevingerd, gelikt en geneukt worden. Een boodschap die geen genade vindt bij Sartre, ook al was die vlak na de Tweede Wereldoorlog zelf al een vrijdenker op seksueel gebied. Met geëngageerde literatuur hebben de volgende passages uit Giph van Ronald Giphart echter weinig van doen.

...’Het begon toen Freanne (de moeder van Noëlle, zo weten we uit het voorgaande) naar de wc ging. Noëlle boog zich prompt naar me toe om me te kussen. Daarna keek ze me aan. Freanne kwam terug en Noëlle liet me schielijk los. Freanne lachte en besteedde er geen aandacht aan. Toen Noëlle zelf naar de wc ging, pakte Freanne me bij mijn zalmzwarte feestblazer en trok me naar zich toe.
‘”En nu ik,” zei ze, en ze stak haar tong in mijn mond. Het ging een beetje wild.’...

Even verderop:
‘Noëlle ging op haar rug liggen, ik boog me over haar heen. Freanne begeleidde mijn pik naar Noëlle, en ik begon langzaam en regelmatig in en uit haar te bewegen. Noëlle kraaide. Eerst keek Freanne alleen maar toe, maar na een paar minuten ging ze met gebogen benen over Noëlle heen staan. Ik richtte me op en nam haar kittelaar in mijn mond. Ik moest me inhouden om niet zelf klaar te komen.’

Proza dat niets over laat voor de fantasie, de verbeelding, van de lezer. Geen literatuur dus, maar het verkoopt en het levert de met gouden ezelsoor bekroonde auteur vast en zeker extra aanloop op. Willig en kritiekloos. Maar het betekent in elk geval wél dat elke scheet van Giphart dankbaar wordt ingeademd door zijn uitgever.

Dat er alleen al in Nederland honderden getalenteerde, kwalitatief betere schrijvers rondlopen, die bij de gevestigde uitgevers geen kans krijgen, dat bomt de vaste bezoekers van het jaarlijkse Boekenbal niks. Maar de kanslozen nemen daar geen genoegen meer mee. Ze weten dat ze beter schrijven dan de doorsnee Boekenballer en beginnen uit recalcitrantie voor zichzelf, onder eigen label.

Caro Sicking is één van hen. Ze studeerde af in Nederlands aan de Universiteit van Leiden. Hoewel zij na haar studie diverse andere activiteiten ontplooide, is en blijft haar ideaal: kunnen leven van dat wat ze het allerliefste doet, fictie schrijven. Op eigen kracht heeft zij inmiddels twee fictie boeken uitgegeven: NIN en Wat de Hel! Hier volgt een fragment uit NIN, de debuut novelle van Caro Sicking, gewoon verkrijgbaar in de boekenwinkel, net als Giph geleverd uit het Centraal Boekhuis in Culemborg. Al zul je er wel naar moeten vragen. NIN loopt via dezelfde distributie kanalen als Giph, maar moet het doen zonder de power van de marketing-communicatie. Giphart schijt zijn woorden in de computer en de uitgever zet ze op papier. Titel met trekkracht, interviewtje bij Pauw en Witteman, die zich overal voor lenen. Makkelijk zat, als je er bij hoort. Maar wie er bij hoort, dat horen toch vooral de lezers te bepalen en niet zozeer de uitgevers en hun loopjongens. Het is de hoogste tijd voor revolutie hier, met de vrije keus van de beoogde lezer als inzet.
Oordeel zelf. En grijp de macht door Vrije Boeken van Vrije Schrijvers te lezen naast en in plaats van de voorgeprakte woorden van de gevestigde orde.

Uit NIN van Caro Sicking. Een passage over de eerste ontmoeting van Nin met de minnaar van haar pas overleden moeder:
‘De rode wijn is koud en stevig. We zitten op het dakterras dat minstens even groot is als de rest van het appartement. Voor Nederlandse begrippen woonde mijn moeder klein, bijna als een student. Andy en ik zitten tegenover elkaar. Twee onbekenden die een liefde delen die voorgoed verloren is. Het voelt onwennig en tegelijk is hij vertrouwd. Ik herken iets in hem. De mannen van mijn moeder hebben kleine gelijkenissen. Dingen die onder de oppervlakte liggen. Een oogopslag, een handgebaar of de klank van een woord. ‘Waarom ging ze nog rijden?’ vraag ik Andy zo plotseling dat ik er zelf van schrik. Ik had me zo voorgenomen om niet met de deur in huis te vallen, maar ik moet het weten. Wat had mijn moeder ertoe gebracht om midden in de nacht dronken achter het stuur te gaan zitten en keihard over de slingerende bergwegen te racen? Haar oude Mercedes was niet bepaald een auto die racegedrag uitlokte. En ondanks haar wispelturigheid en rare sprongen was Viviënne er niet de persoon naar om whisky te drinken en vervolgens achter het stuur te kruipen. Dat was een van de weinige verboden die ze niet overtrad. Andy kijkt me aan.

‘Ik herhaal mijn vraag en hoor dat mijn stem dwingend klinkt ‘Waarom reed ze terwijl ze zoveel gedronken had?’ De rimpels om de ogen van Andy verstrakken. Hij opent zijn mond, maar er komt geen geluid uit. ‘Waarom, Andy?’ vraag ik nogmaals. En dan zachter: ‘Hadden jullie ruzie?’ Hij slikt zichtbaar. ‘Nee, dat is te zeggen, ja, wel, nee eigenlijk niet.’ ‘Fuck Andy, zeg het maar.’ Ik schreeuw nu. ‘Had je haar bedrogen? Wat heb je gezegd? Waarom reed ze, Andy?’ ‘Ze was ziek.’ ‘Ziek? In haar hoofd of zo? Ze deed rare dingen af en toe, Andy. Ze was wispelturig en egocentrisch. Ze dacht dat ze eeuwig jong was. Maar ze was niet gek!’ ‘Mijn god, wat lijk jij op haar.’ Zijn ogen verzachten, maar ik laat me niet vermurwen. De koele rode wijn en de brandende zon hadden hun werk gedaan. Ik ben razend, op het hysterische af. Die klootzak zit daar doodgemoedereerd tegenover me en zegt dat mijn moeder gek geworden is. Mijn moeder die ik zo razend mis. Mijn moeder die mijn hele leven vulde, mijn leven lang. Die mijn kind werd voordat ik zelf volwassen was. Mijn moeder met al haar onvolkomenheden, aanvallen, gekke buien, talloze liefdes, altijd blut en altijd onderweg. Mijn moeder die me tot waanzin kon drijven, die ik dood wenste, meerdere keren. Ik wilde rust, met rust gelaten worden. En nu is het zover. Nu is ze dood. En hij, hij heeft haar vermoord. Zo, ik heb het gezegd.

Dan pas zie ik zijn gezicht. Hij huilt. Langzame grote tranen. ‘Nee,’ hij slikt weer alsof er een pinda in zijn keel is blijven steken. ‘Nee, ze was niet gek. Ze was……’ Zijn woorden blijven steken. ‘Ze was echt ziek.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Ik wist van niets. Viviënne belde me en schreef. Ze schreef me aan de lopende band. Kleine kaartjes, kladbriefjes. Ze schreef op bierviltjes en alles wat maar voor handen was. Ze stuurde me enveloppen vol met foto’s, berichtjes, rood omcirkelde krantenknipsels. Als ze echt ziek was, dan had ik dat geweten. Ze vertelde me alles. Ik wist zelfs hoe Andy in bed was. Ik wist wanneer ze haar teennagels rood lakte. Ik wist meer van haar dan van mezelf. ‘Kanker in de baarmoeder,’ zegt hij. Ik neem een grote slok wijn en verslik me. Hij praat tergend langzaam. Viviënne had al een paar maanden lang buikpijn. Eindelijk ging ze naar een dokter. De dag van het ongeluk had ze uitslag van het ziekenhuis gekregen. Andy was aan het werk. Toen hij bij haar aan kwam, zag hij een lege fles wijn en drie pakjes sigaretten liggen. Viviënne lag op bed. Ze wilde niet eten. Ze wilde niet praten. Toen ze eindelijk op stond, greep ze de whiskyfles. ‘Mij krijgen ze niet levend’, had ze gegromd. Andy wilde haar vastpakken. Ze duwde hem weg: ‘Bemoei je niet met mij’. Hij zag de uitslag van het onderzoek op de grond liggen. Van tafel gewaaid door de beroemde wind van Tarifa. Viviënne stond op het dakterras te zwaaien. ‘Ik dacht even dat de wind haar mee zou nemen. Als een flinterdun zeil woei ze mee met de vlagen,’ zegt hij. ‘Ik kon haar niet tegen houden. Ze was onbereikbaar. Het was geen ongeluk…

‘Die nacht vrij ik met Andy. Nee, ik vecht met hem. Ik haat hem, omdat hij mijn moeder niet heeft gered. Ik verlang naar hem, omdat hij mij dichter bij Viviënne brengt dan iemand anders in de wereld op dat moment kan. Hij is mijn bondgenoot en mijn tegenstander. Hij is mijn lot van die nacht. Hij is het laatste tegenstrijdige cadeau dat Viviënne me geeft.’

Terug naar 1966, naar Jean-Paul Sartre. ‘De schrijvers van nu zouden zich in geen geval moeten inlaten met tijdelijke aangelegenheden. Zij moeten zich concentreren op hun voornaamste taak: boodschappen overbrengen naar de lezers, ook (of júist) als die nog geboren moeten worden. Veel namen van hedendaagse schrijvers zijn dan verzwolgen door de tijd. Wellicht overleven hun ideeën en boeken, al dan niet digitaal opgeborgen in bibliotheken. Is de schrijver overleden en is ook zijn boodschap dood, dan is evenmin sprake van literatuur.

Volgers

Over mij

Mijn foto
Op 11 april 2015 kwam 'Parkinson Hotel' uit. Een uitgave waarin Franky de dialoog aan gaat met Parkie. Zie: http://www.studiononfixe.nl/parkinson-hotel/ Deze blog is een aanvulling hierop. Doel is o.a. de bekendheid met de ziekte te vergroten, ook voor hen die net als ik een ongenode gemene gast herbergen en hun partners. Ik hoop mensen met de ziekte van Parkinson te inspireren om niet bij de pakken neer te zitten. Sinds de diagnose Parkinson’s Disease, voorjaar 2004, strijd ik tegen de ziekte, tegen toenemende medicatie en de bijwerkingen van pillen. Ooit zei een collega dat ik 'sneller typte dan God kon lezen'. Ik was politiek en economisch redacteur van o.a. NRC, Elsevier en Haagse Post (in omgekeerde volgorde). De ziekte van Parkinson staat bekend om haar progressiviteit, de symptomen worden met de tijd erger. Mijn verzet bestond en bestaat uit het trainen van hersenen en lichaam. Ik promoveerde in 2012, voetbal iedere zondag, doe aan Nordic Walking en andere sporten. Ik speel gitaar. En bovenal, ik blijf schrijven. Allemaal dingen die ik graag doe. Op 24 april 2015 onderga ik een 'deep brain stimulation' en schakel ik naar hogere frequenties van levensgenot.